billet

billet [bieje]

〈m.〉

1 plaatsbewijs ⇒ kaartje, lot

2 (bank)biljet

3 geldswaardig papier ⇒ wissel, promesse

4 briefje ⇒ aankondiging, kennisgeving

5 bewijs ⇒ attest, certificaat

6 column

♦voorbeelden:

1    billet d'aller et retour • retourtje

      billet de faveur • vrijkaartje

      billet de loterie • lot, lootje

      billet de quai • perronkaartje

      billet circulaire • rondreisbiljet

      prendre un billet • een kaartje kopen

3    billet à ordre • orderbriefje, promesse

4    billet de faire-part • kennisgeving

      billet doux, galant • minnebriefje, liefdesbriefje

5    〈figuurlijk, informeel〉 je vous donne, fiche mon billet que 〈+ aantonende wijs〉 • ik geef het u op een briefje dat

m

1) plaatsbewijs, kaartje

2) (bank)biljet

3) wissel, promesse

4) briefje

5) aankondiging, kennisgeving

6) bewijs, certifikaat

7) column

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.